Inmiddels is deze scriptie in boekvorm verschenen. U kunt het bestellen als onderdeel van de complete set uitmakend.
Voorwoord
In Frankrijk, op de weg naar het geliefde recreatieoord de Morvan komen veel vakantiegangers door de stad Montbard. De stad is gebouwd tegen een helling, wordt op haar hoogste punt bekroond door een kasteel, of wat daarvan over is, en heeft een stadscentrum met historische sfeer. Montbard is trots op zijn verleden en heel speciaal op een van de vroegere kasteelbewoners, een geleerde, die in de achttiende eeuw Europese – en misschien wel mondiale – bekendheid verwierf. Deze beroemde Montbardois heeft nu in de stad zijn museum en zijn standbeeld in brons.
      Graaf Georges, Louis, Leclerc de Buffon werd in 1707 in Montbard geboren en bracht in die stad het merendeel van zijn levensdagen door. Hij was 'naturaliste'. Zo'n achttiende-eeuwse 'naturaliste' was geen aanhanger van het 'naturalisme', maar een kenner van de natuur, een onderzoeker van de dode en de levende natuur. Buffon was geoloog en vooral ook bioloog. In de zomer verbleef hij voor zijn werk in Parijs,de wintermaanden bracht hij door op zijn kasteel in Montbard, zijn tijd vullend met het schrijven van boeken over natuurhistorie.
      Buffon was een groot geleerde. Tot lang na zijn dood werd zijn naam met respect genoemd en golden zijn boeken als de beste die er op het terrein van de natuurstudie te vinden waren. Buffon deed talloze ontdekkingen en was in staat daarover helder en onderhoudend te schrijven. In deze scriptie over de literatuur van de negentiende eeuw komt de natuuronderzoeker Buffon ter sprake. Want hoewel Buffon zich op een heel ander terrein dan de letterkunde bewoog, had hij een grote invloed op de literatuur. Hij wist namelijk niet alleen bewondering te wekken door zijn kennis, maar ook door zijn perfecte beheersing van de Franse taal en door de fraaie stijl waarin hij zijn gedachten tot uitdrukking bracht. Zelfs romanschrijvers verdiepten zich in de werken van Buffon. Misschien lazen zij die aanvankelijk enkel en alleen omdat ze Buffons taalgebruik zo goed vonden en omdat ze meenden van hem iets te kunnen leren in stilistisch opzicht, later deden zij dat ook om andere redenen. Door het werk van Buffon ontdekten sommige schrijvers nieuwe mogelijkheden voor de romankunst.
      In zijn boeken over natuur-historie ('histoire naturelle') beschreef Buffon dieren in allerlei formaten, maar vooral heel kleine diertjes, zoals insecten. Hij deed dat zo objectief mogelijk en op grond van eigen waarnemingen. Sommige romanschrijvers die Buffons boeken lazen, vroegen zich af, of zij niet op dezelfde manier te werk konden gaan bij het schrijven van hun romans. Romanfiguren waren mensen en omdat mensen deel uitmaakten van de natuur,kon de romanschrijver de werkwijze van de 'naturaliste' overnemen.
      Natuurlijk waren niet alle schrijvers meteen voor dat idee gewonnen. Veel schrijvers vonden dat de mens toch wel een heel ander wezen was dan het dier. Je kon de mens niet objectief gaan beschrijven in al zijn doen en laten. Hoe zouden de lezers op zoiets reageren! Slechts een enkeling zag er echt iets in en begon ermee te experimenteren. Zijn voorbeeld werd schoorvoetend gevolgd, maar het zou nog honderd jaar duren voordat schrijvers zich welbewust aan de lezers durfden voor te stellen als 'naturalisten'. Dat gebeurde pas in de tweede helft van de negentiende eeuw, in Nederland rond 1880. Toen kon bij ons een boek verschijnen als Een Liefde (1887), geschreven door de Nederlandse naturalist Lodewijk van Deyssel, die een groot bewonderaar was van de Franse naturalist Emile Zola, de beroemde schrijver van de uitvoerige 'histoire naturelle et sociale' van de familie Rougon-Macquart.
      Als je wat meer boeken uit de negentiende eeuw leest,merk je al gauw dat het realisme in de beschrijvingen toeneemt naarmate je verder in de eeuw komt. De schrijvers worden langzaam aan vrijmoediger. Het is interessant, en af en toe ook vermakelijk, om te zien hoe die ontwikkeling zich voltrekt in de literatuur en door schrijvers, lezers en critici wordt verwerkt. De schroom om de werkelijkheid onverbloemd en onversluierd weer te geven verdwijnt geleidelijk en maakt gaandeweg plaats voor de neiging om de werkelijkheid juist zo naakt mogelijk af te beelden.
      In Nederland verloopt dat proces veel trager dan in een land als Frankrijk en in de ontspanningslectuur voor het grote publiek gaat het weer een stuk sneller dan in de officiële literatuur van de ontwikkelde burgerij. Beschrijvingen van asociale toestanden, wreedheid of perversiteiten, grappen over seks of prikkelende passages, daar is het grote publiek niet vies van, maar de keurige burgers willen er niets van weten en in ieder geval niets erover lezen.
      Beschrijvingen van gewoon seksueel gedrag kom je bij ons, voorzover ik weet, niet tegen vóór 1880 en zelfs dan wordt er nog met heftige verontwaardiging op gereageerd. Wel stuit je bij het lezen van negentiende-eeuwse lectuur op allerlei verwijzingen naar seksualiteit, maar in de serieuze boeken gaat dat altijd gepaard met ernstige waarschuwingen. Als schrijvers de lichamelijke aspecten van het liefdeleven ter sprake brengen, dan doen ze dat, zoals ze zelf zeggen, uit opvoedkundige overwegingen.
      Mensen, vooral jonge mensen kunnen door boeken het leven leren kennen. Die boeken moeten hun dus zoveel mogelijk over het echte leven meedelen, maar hen tevens waakzaam doen zijn voor de gevaren die daar dreigen. Bordelen bestaan, ongereguleerde seksuele contacten bestaan ook, dus dat moeten ze weten. Maar ze moeten ook heel goed beseffen dat daarbij de verleiding, de zonde op de loer ligt. En die zonde wordt zwaar bestraft: met geslachtsziekte!
      Bij de voorbereiding en de samenstelling van deze scriptie heb ik heel wat verrassende teksten en passages ontdekt in de literatuur van onze voorouders, die in dit verband veelzeggend zijn. Ik heb het een en ander daarvan met veel genoegen in mijn opstellen verwerkt.

Roermond, april 1994
Inhoud 'Geheimenissen'

Hoofdstuk 1: De geheimen van Parijs
Eugène Sue (1804-1857)

Hoofdstuk 2: De geheimen van Amsterdam
Johan de Vries (1819-1855)

Hoofdstuk 3: Het geheim van Den Haag
Jacob van Lennep (1802-1868)

Hoofdstuk 4: Familiegeheimen
Hendrik de Veer (1829-1890)
Gustave Droz (1832-1895)

Hoofdstuk 5: Het geheim van vlerk
Bernard Gewin (1812-1873)

Hoofdstuk 6: Fysiologie van het oude Holland
Justus van Maurik (1846-1904)

Hoofdstuk 7: Het geheime wapen van een patriot
Adriaan Loosjes (1761-1818)

Literatuurlijst